Superswede. Het omschrijft het wonderbaarlijke racetalent uit Zweden die voorbestemd was om F1-kampioen te worden. Zover kwam het echter niet. Ronnie Peterson overleed exact 44 jaar geleden op 34-jarige leeftijd als een gevolg van een zwaar ongeval op Monza.
Daarom in deze special van GPToday.net aandacht voor deze spectaculaire en zeer snelle coureur.
Karten: de ideale leerschool
Peterson zag het levenslicht op de dag van de liefde, 14 februari in 1944. Hij groeide op in Örebro, een plaats in het zuiden van Zweden dat bekend stond om de vele schoenfabrieken.
Schoeisel boeide de Zweed echter niet. Vanaf jongs af aan had racen een grote aantrekkingskracht op hem. Toen de verlegen Ronnie zeven jaar was, bouwde zijn vader een kartje voor hem die niet harder ging dan 10 kilometer per uur. Toch leerde de kleine Peterson met dit karretje snel de kneepjes van het vak en ontwikkelde hij zijn kenmerkende driftende en ruwe rijstijl.
In zijn latere tienerjaren zou Peterson deelnemen aan kartcompetities. Hij maakte meteen furore in het Zweedse, Scandinavische en Europese kampioenschappen. Dit was een opmaat naar meer. In 1966, met vier jaar kartervaring op zak, debuteerde Peterson in de Formule 3.
De overstap van de karts naar de openwielers was geen issue voor de Zweed. Vanaf het begin kon hij zich makkelijk aanpassen en met de beste meedoen. Peterson zou uiteindelijk 27 overwinningen oogsten, inclusief het F3 Zweeds kampioenschap en een F3 race in Monaco.
The Swedish March
Peterson magistrale talent viel op en het privé-F1-team van Colin Crabbe Racing (ook bekend als Antique Automobiles Racing Team) lijfde de Zweed in. Met een gekocht chassis van March stond Peterson aan de start van de prestigieuze Grand Prix in Monte Carlo van 1970. De Superswede werd bij zijn debuut zevende en greep net naast de punten.
Dat leek op het eerste oog een puike prestatie, maar schijn bedriegt. Bij de finish kwamen totaal zeven rijders over de meet: Jochen Rindt als eerste en Peterson dus als laatste op twee rondes achterstand. De rest van het veld viel uit of kwam niet door de kwalificatie heen.
Die March was een draak van een bolide. De races daarna waren ook niet veel soeps. De wedstrijd in Noord-Amerika zou tevens de laatste Grand Prix zijn voor de Britse privateer. Teameigenaar Crabbe trok de stekker uit het project en sloeg een aanbieding af om een privé-Ferrari in te zetten voor het volgende seizoen. Hierdoor moest Peterson op zoek naar een nieuw zitje, maar door de connectie met March was dat probleem snel opgelost.
March Engineering zette voor het 1971 met het STP March Racing Team drie auto's in met een Ford-motor en drie met een Alfa Romeo-krachtbron. Peterson reed de bolide eerst met Italiaanse torrentje, maar door problemen kreeg de Zweed later dat seizoen een Ford-motor achterin.
Het gebouwde chassis bleek van betere makelij als de versie in 1970. Ondanks een stroef begin van het seizoen scoorde Peterson in Monaco, de plek waar hij een jaar eerder zijn debuut maakte, zijn eerste podium met een tweede plaats. De jonge blonde coureur finishte achter de latere wereldkampioen Jackie Stewart, die in 1971 ver boven het maaiveld uitstak. Nog geen overwinning, maar dat kon voor de March-coureur niet lang uitblijven.
Met onder andere vijf podia werd Peterson vice-kampioen in zijn tweede jaar in de koningsklasse. Toch schreef de Zweed in 1971 een titel op zijn naam door het winnen van het Europees kampioenschap Formule 2. Toentertijd was het doodnormaal om als GP-coureur een nevenactiviteit er naast te hebben.
Ronnie bleef na het succes rijden voor March in 1972. Maar de prestaties stonden in groot contrast in vergelijking met een jaar eerder. Een derde plaats bij de Duitse Grand Prix was het enige lichtpuntje.
3-2-1
David Walker moest in 1973 het veld ruimen bij Johny Player Team Lotus als vaste rijder. Dat kwam door zeer tegenvallende prestaties. In 1972 won teamgenoot Emerson Fittipaldi de wereldtitel, terwijl deze Australier geen enkel punt pakte.
Walker en Lotus beschuldigde elkaar voor de wanprestaties en de samenwerking werd - logischerwijs - beëindigd. De talentvolle Peterson werd gepresenteerd als de nieuwe tweede coureur achter de Braziliaanse wereldkampioen.
De Superswede wilde bij het topteam van Lotus grootste triomfen behalen. Na een moeilijk begin bij zijn nieuwe werkgever, reed de Zweed in Monaco naar zijn eerste podium.
De Grand Prix daarna werd er voor het eerst een F1-race gehouden in Zweden dat meetelde voor het kampioenschap. 50.000 duizend fans stormden af op het racespektakel om hun thuisheld Peterson aan te moedigen.
De Zweed kreeg de toeschouwers op de banken door poleposition te pakken. Op de zondag was Peterson hard op weg naar een historische thuisoverwinning, maar Denny Hulme kwam alsnog langszij in de voorlaatste ronde omdat het rubber van Peterson aan gort was. Vier seconden was het verschil tussen winst en verlies. Weer net geen zege.
De volgende bestemming was op het Circuit Paul Ricard. Peterson kwalificeerde zich al vijfde en was geen favoriet voor de winst. Echter, op de zondag werd het een ander verhaal.
In de wedstrijd kreeg McLaren-coureur Jody Scheckter het flink aan de stok met Fittipaldi. Dat leidde tot een controversionele aanvaring met een DNF tot gevolg voor de twee opgefokte egootjes. Peterson had daardoor geen concurrentie meer en reed naar zijn allereerste Grand Prix-victorie. Eindelijk P1!
Op het einde van het seizoen zou de Zweed nog drie zeges toevoegen aan zijn erelijst en eindigde mede hierdoor drie punten achter teamgenoot Fittipaldi op de derde plaats in de eindstand.
Stewart werd in 1973 voor de tweede maal wereldkampioen en stopte na dat seizoen met racen. De oorzaak van dit besluit kwam door het gruwelijke dodelijke ongeval van Françios Cevert in de slotrace op Watkins Glen. Stewart had de dood al te vaak in de ogen gekeken en het ongeval was de spreekwoordelijke druppel om er de brui aan te geven.
Altijd pech
Peterson had in 1973 een bijzonder record te pakken: negen maal de poleposition. Het onderstreepte nogmaals zijn ruwe snelheid. Het was ook geen verrassing dat hij zich oppopte als grote favoriet voor het wereldkampioenschap in 1974.
Maar de Lotus was niet betrouwbaar. Teambaas Chapman zocht met zijn ontwerpen de limieten op en het risico was daardoor groter dat de Lotus het begaf. Peterson was hiervan de dupe en viel regelmatig uit. Kopman Fittipaldi had veel minder tegenslag en won opnieuw het wereldkampioenschap.
Toch had de Superswede zeker wat te vieren in dat seizoen. Op zijn geliefde Monaco reed hij naar de overwinning na het wegvallen van Niki Lauda. Hij zou in totaal drie keer op het hoogste treetje staan.
In 1975 was het opnieuw kommer en kwel met de Lotus. Zijn beste resultaat was een vierde plaats in Monaco en twee vijfde plaatsen in zowel Oostenrijk en de Verenigde Staten. Zes schamele punten stonden uiteindelijk op het scorebord. Ter vergelijking: Fittipaldi pakte onder andere twee zeges en drie tweede plaatsen. De Braziliaan werd onttroond door Lauda, maar eindigde wel als tweede in het kampioenschap.
Chapman beloofde gouden tijden vanaf 1976. Maar nadat Peterson bij de eerste GP achteraan op de grid stond en na tien ronden de wedstrijd moest staken, verscheurde de Zweed zijn contract bij Lotus.
De charismatische coureur keerde terug op het oude nest van March, het team waar hij zijn debuut maakte in 1970. De Zweed verving Lella Lombardi, de eerste en enige vrouwelijke coureur die een (half) wk-punt scoorde. Deze overstap leverde hem ook geen succes op, maar de derde overwinning op Monza smaakte bitterzoet.
De keuze voor Tyrell in 1977 pakte ook verkeerd uit. Elf uitvalbeurten in de beruchte bolide met zes wielen. Een derde plek in België was een schrale troost voor iemand die de ambitie had om wereldkampioen te worden.
Gentleman
Voor 1978 maakte Peterson een opmerkelijke move. De flamboyante coureur keerde terug naar het team van Lotus, waar de Zweed op een vervelende manier was weggegaan.
De plooien werden gladgestreken en Chapman contracteerde Peterson als tweede rijder. De Zweed moest in dienst rijden van de Mario Andretti. Het scheen dat de Amerikaan de sympathieke coureur uit Örebro een bedreiging vond voor hem binnen het team. Peterson haalde zijn schouders op en accepteerde de rol.
Andretti kwam later terug op dit verhaal en dat sloeg haaks op wat de wereldkampioen vertelde toentertijd. "Of dat expliciete orders waren geweest, van Colin, hetzij officieel, hetzij officieel, het zou naar buiten zijn gekomen. Colin heeft Ronnie nooit gezegd: 'Hou je positie vast, niet doorgeven', hij heeft dat nooit op een pitbord geschreven, wat toen de enige manier was om te communiceren omdat we geen radio's hadden", zei Andretti in zijn biografie.
Dat seizoen scoorde Lotus vier keer een dubbelzege met Andretti voorop. Tweemaal was de Amerikaan ruim de snellere, maar de andere twee keer zat Peterson meer op de staart van zijn ervaren teamgenoot. Dat de Zweed zich soms moest inhouden, lijkt dus aannemelijk, maar dat Andretti ook veel op eigen kracht prestaties leverden, kan niet terzijde worden geschoven.
De nummer-een-status van de Amerikaan was vanwege het harde werken om het team weer op de rails te krijgen. Maar er was misschien nog een reden dat Peterson zich als secondant moest opstellen. Over de Zweed gingen verhalen dat hij de ballen verstand had van techniek. Monteurs zouden met opzet een verkeerde afstelling geven aan de coureur uit Örebro. Toch verbaasde hij zijn eigen garage door continu zijn rondetijd te verbeteren met een verkeerde setup. Ronnie zelf? Die vond het alleen vreemd dat de auto anders aanvoelde.
Tijdens het seizoen van 1978 werd bekend dat hij in 1979 de switch ging maken naar McLaren.
Mensen in zijn inner circle zeiden dat Peterson niks meer hoefde aan te trekken van stalorders. Maar hij bleef tot het einde een gentleman en zei: "Als ik nu niet te vertrouwen ben, wie zal mij in de toekomst ooit nog vertrouwen?" Politieke spelletjes, daar deed Peterson niet aan, maar de drang om voor zichzelf te rijden, groeide.
Onheil op Monza
De Grand Prix van Italië stond op het programma en het kampioenschap naderde zijn ontknoping. Na de race op Monza waren er nog twee ontmoetingen in Noord-Amerika.
Peterson stond twaalf punten achter op zijn teamgenoot en met nog 27 punten voor het oprapen (9 punten per overwinning), was het eerste kampioenschap nog steeds in zicht. Zo dichtbij een titel was de Lotus-rijder nog nooit geweest.
Peterson kwalificeerde zich als vijfde op het bloedsnelle circuit, terwijl Andretti poleposition trainde. Ronnie had een goed track record op Monza met drie overwinningen. Geen reden tot paniek.
Op zondag 10 septemeber reden de 24 auto’s richting de startgrid. En toen gebeurde er iets geks. De lichten sprongen al op groen voordat alle bolides hun startplek bereikten. De start was hierdoor een zooitje Een ophoping van coureurs denderden richting de eerste chicane waar de baan een stuk smaller was dan bij de finishlijn.
Riccardo Patrese kwam als een dolle stier langszij en James Hunt moest voor hem uitwijken. De wereldkampioen van 1976 toucheerde hierdoor de Lotus van Peterson. Met hoge snelheid schoof de Zweed de baan over en knalde frontaal in de vangrail. De brandstoftanks van zijn bolide ontploften en zijn wagen veranderde in een vuurbal.
De Zweed kon zichzelf niet bevrijden, maar Hunt, Clay Regazzoni en Patrick Depailler schoten hun collega en vriend te hulp. Met ze drieën trokken ze Ronnie uit de vlammenzee en legden hem neer op het asfalt. Peterson was bij bewustzijn, maar was wel zwaargewond aan beide benen.
Het duurde tussen de elf en achttien minuten voordat medische hulp arriveerde. De meeste zorg ging in eerste instantie uit naar Vittorio Brambilla. De Italiaan kreeg een rondvliegend wiel op zijn hoofd - geen Halo om zichzelf te beschermen - en zat bewusteloos in zijn eigen bolide. Peterson leek niet in direct levensgevaar, waardoor essientiele behandeling op zich liet wachten.
In de dokterspost werden de benen van Peterson gespalkt, infuus's geplaatst en stelden doktoren vast dat de brandwonden van Peterson niet ernstig waren. Toen de toestand van de Zweed stabiel was, bracht de traumahelikopter hem naar het ziekenhuis Ospedale Maggiore in Niguardia, een wijk in de Milaan.
Het röntgenonderzoek toonde aan dat de vice-kampioen van 1971 heel veel botbreuken had opgelopen. De chirurgen besloten in overleg met Peterson tot het overgaan van een operatie. De doktoren werkten door tot middernacht en de Lotus-rijder werd in stabiele toestand naar de intensive care gebracht.
Maar 's nachts kwamen er onverwachts ernstige complicaties. Door de beenbreuken vermengde zich beenmerg door de bloedbaan wat leidde tot vetophopingen in de bloedvaten. Tegen vetembolie konden de artsen weinig doen en de situatie van Peterson verslechterde erg snel.
De behandeld artsen stelden F1-dokter Sid Watkins om vier 's nachts op de hoogte. De Brit snelde naar het ziekenhuis. Maar bij aankomst was de Superswede al hersendood. De bloedsomloop naar de longen was geblokkeerd en de hersenen kregen hierdoor geen voeding om te functioneren.
In de ochtend van 11 september deden alle organen het niet meer en enkele uren later werd Peterson dood verklaard rond de klok van negen uur.
Nasleep
Dat elke seconde telt, was na het overleden van Peterson wel duidelijk geworden. De medische organisatie rondom de Grand Prix' ging direct op de schop. Watkins en Bernie Ecclestone, hoofd van de Formula One Constructors Association (FOCA), met de steun van Lauda en Stewart, concludeerden dat een medische wagen de Formule 1-auto's in de eerste ronde zou moeten volgen, zodat gewonde coureurs vrijwel onmiddellijk medische hulp konden krijgen. Dit gebeurde tijdens de Grand Prix van de VS van datzelfde jaar voor het eerst. Voor Peterson kwam deze verbetering echter te laat.
Bij Petersons afscheid werd de lijkkist gedragen door z’n vrienden en collega’s John Watson, Fittipaldi, Hunt, Lauda, Scheckter, Åke Strandberg en Gunnar Nilsson (die een maand later zou overlijden ten gevolge van kanker).
Peterson liet zijn vrouw Barbro Edwardsson en zijn jonge dochter Nina achter. Barbro raakte nooit helemaal over de dood van haar man heen en pleegde in 1987 zelfmoord. Ze liggen samen begraven in Örebro.
Peterson reed een totaal van 123 Grand Prix' gedurende zijn carrière en won er tien in totaal. Hij wordt vaak gezien als een van de beste coureurs, samen met Stirling Moss en Gilles Villeneuve, die nooit wereldkampioen werden.
Peterson was geliefd binnen en buiten de paddock, een echte gentleman, een echte vriend, echte Superswede.
31

snailer
Posts: 30.891
@Martijn, dank je wel! 1 van mijn grootste helden. Ik moet nog gaan lezen, maar ik weet nu al dat het goed gaat worden. Hopelijk leer ik wat over de super Zweed.
Ik ga eerst een klus doen voor mijn meid. Daarna ga ik er lekker voor zitten.
Nogmaals dank!